Instabiliteit

Het schoudergewricht is het meest mobiele gewricht van het menselijk lichaam en daarom ook minder stabiel. Instabiliteit wordt omschreven als de onmogelijkheid om de humeruskop gecentreerd te houden op het glenoid. Als het gewricht instabiel is kan dat leiden tot een ontwrichting van de schouder (luxatie).


Met subluxatie bedoelt men dat de humeruskop het contact met het glenoid neigt te verliezen evenwel zonder deze volledig te ontwrichten.


Om de schouder te stabiliseren zijn er dynamische stabilisatoren (bvb de rotator cuff)  en statische stabilisatoren (labrum, ligamenten). De dynamische stabilisatoren bestaan uit spieren en pezen en kunnen versterkt worden door oefeningen.  Statische stabilisatoren doen enkel hun werk wanneer ze intact zijn en bijgevolg niet wanneer er een letsel is zoals bvb. bij een labrum scheur.


Bij schouder instabiliteit maakt men een onderscheid tussen 2 grote groepen patiënten:

Afspraak maken

De Heupkliniek


A. TUBS (Traumatic Unidirectional Bankart Surgery)


Hiermee omschrijft men de patïenten die een trauma hadden waarbij de schouder werd ontwricht. Meestal is er dus slechts last aan één schouder. De ontwrichting treedt steeds op in dezelfde richting. De patiënten vertonen vaak een Bankart letsel (labrum scheur) en  moeten meestal worden geopereerd om het probleem te kunnen oplossen. (Herstel van de labrum scheur)


Deze ingreep wordt meestal arthroscopisch uitgevoerd. In bepaalde situaties, vooral bij beroepssporters en in de gavallen waarbij het bot van het glenoid(schouderpan) aangetast is, kan een open ingreep aangewezen zijn. In ons centrum passen wij in dergelijke situaties een bone block techniek toe (Techniek van Letarget). Hierbij wordt een stukje bot van de patiënt verplaatst naar de voorzijde van het glenoid en daar vastgehecht. Hierdoor wordt ontwrichting van de schouderkop belet. De revalidatie en herstelperiode na dergelijke ingreep is meestal langduriger dan bij de arthroscopische ingreep.

B. Ambri (Atraumatic multidirectional bilateral rehabilitation en inferior capsular shift)

Hiermee omschrijft men patiënten waarbij de instabiliteit bilateraal voorkomt in verschillende richtingen zonder aanwijsbaar trauma. Voor deze patiënten is revalidatie aangewezen. Indien er toch heelkunde wordt toegepast dient er extra aandacht besteed te worden aan het verkleinen van de voorste onderste kapselruimte van het gewricht. (Inferior capular shift).

Het klinisch onderzoek en de eventuele voorgeschiedenis is dus van essentieel belang. De behandeling is grotendeels afhankelijk van de soort instabiliteit.


Bij een acute ontwrichting wordt de schouder terug in de kom getrokken. Dit kan in vele gevallen vrijwel pijnloos gebeuren zonder verdoving. Er wordt een draagverband voorschreven voor drie weken. Kinesitherapie is eveneens aangewezen. In vele gevallen verloopt het herstel probleemloos. 


Bij blijvende pijn of recidief luxatie dient nbsp;het gescheurde labrum te worden hersteld. Deze ingreep wordt meestal arthroscopisch uitgevoerd. In sommige situaties kan het aangewezen zijn om een open ingreep te verrichten teneinde de schouder terug stevig en stabiel te krijgen.


Bij de ambri groep is revalidatie de eerste behandelingsvorm.  Bij aanhoudende klachten kan een arthroscopische operatie aangewezen zijn waarbij het voorste onderste kapsel wordt opgespannen. Meestal volgt een herstel van het kapsel aan de achterzijde gecombineerd met een extra aanspanning van het voorste -bovenste kapsel. Na een ingreep wordt de kinesitherapie op een later tijdstip opgestart dan na een klassiek bankart herstel.